Basiskennis Fotografie Les 7: Wat zijn de beste camera instellingen?

Hierboven kunt een andere les kiezen

Basiskennis Fotografie Les 7: Instellingen

1. Wat zijn de beste camera instellingen?

Deze vraag is niet zo eenvoudig te beantwoorden, omdat de beste instelling voor alle omstandigheden niet bestaat. Een succesvolle foto hangt erg af van het gewenste eindresultaat. Ben je op zoek naar een technisch goede foto met de juiste belichting en een scherp eindresultaat, of gaat het om, met een interessant onderwerp het gewenste creatieve effect te bereiken, een compositie die werkt met juist geen superscherp eindresultaat.

Op de afbeelding hierboven ziet u dat de sluitertijd die gebruikt is om de foto van het ruig haarmos te maken 2 seconde is en dat er gebruik is gemaakt van een statief. Om veel scherpte in de foto te krijgen is diafragma f/16 gekozen waardoor een statief noodzakelijk was.

De beste instelling voor een scherpe foto met de juiste belichting wordt bepaald door de omstandigheden, maar ook door de specifieke compositie met het gewenste creatieve effect. Wat de juiste belichting is, hangt bijvoorbeeld altijd af van het eindresultaat dat je wilt bereiken. De camera zal altijd blijven proberen om een 18% neutraal grijs plaatje te maken, maar misschien wil je juist wel een high-key overbelicht beeld of een donker mysterieus (low-key) beeld en dat betekent weer een heel andere instelling.

Zoals je ziet, is er niet echt een harde waarde te geven voor dé beste instelling. Ik ga er van uit dat je een technisch goede foto wilt maken, dus een foto met een scherp eindresultaat en de juiste belichting. Ik ga grotendeels voorbij aan de creatieve keuzes die je ook kunt maken en die je niet zo eenvoudig kunt inpassen in deze technische criteria.

Door het indrukken van de sluiterknop van de camera wordt het beeld dat je door de lens ziet vastgelegd op de sensor van je camera die het beeld naar een digitaal plaatje vertaalt. De compositie bepaal je zelf met de lens en door een bepaalde positie te kiezen, maar hoe dat de uiteindelijk foto er uit komt te zien qua belichting, kleuren en scherpte dat wordt bepaald door drie instellingen. Het gekozen diafragma, de bijbehorende sluitertijd en de lichtgevoeligheid (ISO-waarde). Deze drie camera instellingen hebben een relatie met elkaar uitgaande van de technisch juiste belichting van een foto. Wijzig je de instelling van het diafragma, dan heeft dit direct gevolgen voor de sluitertijd. Als je de benodigde sluitertijd niet kunt bereiken, dan kun je de ISO-waarde verhogen, etc. Deze instellingen worden samengevat in de belichtingsdriehoek. Zoals je uit de voorgaande lessen al weet heeft een spiegelreflexcamera deze voorkeuze modi, waarmee je de camera op verschillende manieren kunt laten werken. De Av- (A), Tv- (S) en M-stand zijn hierbij de belangrijkste standen. Maar wanneer gebruik je nu welke stand het beste en waarom?

2. De drie elementen

Wilgenkatje waarvan het stuifmeel goed te zien is, middenop het katje zit een heel klein spinnetje. Diafragma f/11; Sluitertijd 1/13 sec; ISO 50; Brandpuntafstand 100 mm. Gemaakt op statief met Diafragma-voorkeuze en een 100 mm macrolans. Bij het maken van deze foto was de achtergrond ver weg gelegen waardoor de achtergrond mooi rustig gebleven is.

We hebben het hier over drie elementen, maar eigenlijk zou je in de meeste gevallen één van de elementen uit kunnen schakelen, namelijk de ISO-waarde. De ISO-waarde stellen we normaal gesproken in op de laagst mogelijke waarde, bij de meeste camera’s is dat ISO 100, er zijn echter ook camera's die een andere laagste ISO-waarde kennen. De laagste ISO-waarde levert de beste beeldkwaliteit op zonder de ongewenste digitale ruis. Het beste kun je de camera niet instellen op auto-ISO, dit om te voorkomen dat je ruis in je foto krijgt door een te hoge ISO-waarde.

De sluitertijd heeft te maken met scherpte bij beweging, welke sluitertijd je nodig hebt om een bewegend onderwerp stil te zetten of een onbewogen beeld op je foto te krijgen.

3. Het belangrijkste element

Ik ga er vanuit dat je niet fotografeert op de automatische stand van de camera, maar dat je een bewuste keuze maakt voor de diafragmavoorkeuze of de sluitertijdvoorkeuze. Voordat je een foto gaat maken is het van belang te bedenken wat het belangrijkste onderwerp van de foto is. Als je te maken hebt met snelle bewegingen zoals bij sportfotografie, dan is de sluitertijdvoorkeuze het belangrijkste element. Als je onderwerp in je compositie niet in beweging is, zoals dat bij een landschap of bij een portretfoto het geval is, dan is de diafragmavoorkeuze het belangrijkste element.

Deze foto is door mij gemaakt in de Drunense duinen met de Diafragma-voorkeuze. Diafragma f/10; Sluitertijd 1/10 sec; ISO 50; Brandpuntafstand 18 mm. Ik heb hierbij gebruik gemaakt van een groothoeklens. Ook heb ik nog een statief gebruikt omdat het in de avond was en het al donker begon te worden.

4. Diafragmavoorkeuze

Kies je de diafragmavoorkeuze, dan stel je het gewenste diafragma in en de camera zoekt de benodigde sluitertijd er bij. Kies je sluitertijdvoorkeuze, dan stel je de gewenste sluitertijd in en de camera zoekt er de juiste diafragma opening bij. Hou wel in de gaten dat je de ISO-waarde niet te hoog ingesteld, hebt.

Als je foto’s van personen, gezichten of macro’s maakt, dan is het meestal mooi om een wazige achtergrond te krijgen. Hoe wazig de achtergrond is, wordt mede bepaald door de brandpuntafstand. Bij een brandpuntafstand van 280 mm is de achtergrond waziger dan bij 35 mm. Over het algemeen kies je dan een diafragmawaarde tussen f/2.8 en f/5.6. Hoe lager de waarde van het f-getal is dat je kiest, hoe beter je op moet letten dat je op het juiste punt scherp stelt, omdat de scherptediepte steeds kleiner wordt, tot zelfs maar enkele millimeters. Als je bij f/2.8 op het puntje van de neus scherp stelt, dan loop je het risico dat de ogen al niet meer scherp zijn.

De diafragmawaarde die je instelt hangt af van het onderwerp dat je wilt fotograferen. Fotografeer je een landschap dan is het van belang dat je zowel de voorgrond als de achtergrond scherp op de foto krijgt, omdat het menselijk oog zo naar een breed landschap kijkt, alles op de foto moet scherp zijn. Dan kies je een diafragmawaarde van f/11, tot f/18. Kies je een nog hoger diafragma dan loop je de kans dat je ook weer scherpte verliest omdat de lens op f/22 minder scherp is dan op f/11, ondanks dat dit de grootste scherptediepte geeft. Afhankelijk van het soort lens dat je gebruikt kan dat een behoorlijk ver`schil maken.

Bij sommige lenzen ben je beperkt tot een waarde tussen f/3.5 - f/5.6, wat nog steeds een wazige achtergrond op kan leveren als je bijvoorbeeld op 120 mm of 200 mm fotografeert en de achtergrond verder van je onderwerp verwijderd is.

Deze foto van is gemaakt met de volgende camera-instellingen. Diafragma f/5.6; Sluitertijd 1/400 sec; ISO 400; Brandpuntafstand 105 mm. De foto is gemaakt door Patricia de Laat.

5. Sluitertijdvoorkeuze

Sluitertijdvoorkeuze kies je bijvoorbeeld als je onderwerp heel erg in beweging is. Als je de camera stil houdt en er flitst een auto, motor, brommer of wielrenner door het beeld, of je bent foto’s aan het maken van een voetbalwedstrijd, dan heb je een snelle sluitertijd nodig om deze onderwerpen helemaal stil te zetten. Welke sluitertijd je precies nodig hebt, hangt af van het snelheidsverschil tussen jou en het onderwerp.

Je kunt een sluitertijd van 1/1000s instellen en je hebt een grote kans dat alles wat in beweging is helemaal stil komt te staan. Maar dat hoeft niet altijd de beste foto op te leveren. Als iets in beweging is wil je dat vaak laten zien door ergens in het beeld beweging weer te geven.

De auto, motor, brommer of wielrenner moet scherp op de foto staan, maar de achtergrond hoeft dat niet te zijn, die mag onscherp zijn. In veel gevallen is het zelfs wenselijk om niet af te leiden van je onderwerp. Ook kiezen we er vaak voor de sluitertijd zo in te stellen dat de wielen nog bewegen, die bewegen vaak sneller dan de rest van het voertuig, waardoor je toch een scherp resultaat kunt krijgen met beweging in de wielen. Je kiest in de sluitertijdvoorkeuze dan een langzamere sluitertijd, bijvoorbeeld 1/250s of 1/125s. Je moet dan tijdens het maken van de foto je onderwerp wel volgen om het scherp op de foto te krijgen. Dit noemen we pannen of panning. Hoe langer de sluitertijd is, des te groter zal het effect zijn dat de achtergrond verandert in strepen, maar ook hoe moeilijker het wordt om het onderwerp tijdens de beweging op dezelfde plek in het beeld te houden en om het scherp te krijgen.

De achtergrond is bewust onscherp gemaakt door een klein diafragma (grootte opening) te kiezen, waardoor de aandacht op de wielrenner wordt gelegd en niet op de achtergrond. Deze foto is gemaakt met de Sluitertijdvoorkeuze stand. Sluitertijd 1/200 sec; Diafragma f/4; ISO 80; Brandpuntafstand 33 mm. De foto is gemaakt door Piet van Bommel.

Deze foto is gemaakt met de Sluitertijdvoorkeuze stand. Sluitertijd 1/400 sec; Diafragma f/4.5; ISO 400; Brandpuntafstand 104mm.

Een ander onderwerp waarbij je een keuze kunt maken in de sluitertijd is bijvoorbeeld bij sportfotografie, of bij het fotograferen van een waterval. Als je de sluitertijd op 1/800 sec; instelt, kun je de waterdruppels tellen die weg spatten bij een waterval, maar kies je een langere sluitertijd, dan krijg je een sluierachtig effect dat de beweging van de waterval beter laat zien. Welke sluitertijd geschikt is, wordt weer bepaald door de snelheid van het water in de waterval. Hoe hoger, hoe sneller het water valt, vaak is een sluitertijd van een seconde of langer vereist. Zoals je ziet is het bij de sluitertijdvoorkeuze minder makkelijk een ezelsbruggetje te geven dan bij de diafragmavoorkeuze, omdat de ‘juiste’ sluitertijd mede afhangt van het relatieve snelheidsverschil tussen de fotograaf en het onderwerp.

Als je een hele snelle sluitertijd kiest, dan heeft dit (behalve op een zomerse dag met een felle zon) waarschijnlijk gevolgen voor het diafragma. Om de snelle sluitertijd te halen zal de camera het diafragma aanpassen. Soms betekent dit dat je met een wijd open diafragma fotografeert terwijl dat niet de bedoeling is. Of als de camera de gewenste sluitertijd nog steeds niet kan bereiken met een wijd open diafragma, in dat geval zul je de ISO-waarde moeten verhogen.

6. Creativiteit

Alle bovenstaande theorie is slechts theorie, want in de praktijk zul je misschien wel een heel ander idee hebben van het gewenste eindresultaat. Misschien wil je juist wel een beperkte scherptediepte hebben in een landschapsfoto om een apart resultaat te krijgen of kies je voor een veel langere sluitertijd en maak je expres een beweging met je camera. Laat je dus zeker niet beperken tot de algemene ezelsbruggetjes die eerder in deze lessen zijn gegeven. Probeer ook eens de tegenovergestelde instellingen uit en kijk wat dan het effect is. Misschien geeft dat juist een veel interessanter resultaat.

Waterval foto gemaakt op statief met sluitertijdvoorkeuze. Diafragma f/4.2; Sluitertijd 1/640 sec; ISO 200; Brandpuntafstand 32 mm; Sluitertijdvoorkeuze. Zoals je op de foto ziet spatten de waterdruppels in het rond. Door de korte sluitertijd is de foto als het ware bevroren. Deze foto is gemaakt door Martin Jansma.

Waterval foto gemaakt op statief met sluitertijdvoorkeuze. Diafragma f/4; Sluitertijd 1/40 sec; ISO 200; Brandpuntafstand 26 mm; Sluitertijdvoorkeuze. Bij deze foto lijkt het water meer te stromen door het vsluierachtige effect. Als je naar de camera instellingen kijkt dan zie dat de sluitertijd hier veel langer is. Foto gemaakt door Martin Jansma.

7. Onbewogen foto’s maken

Kun je ongestraft elke instelling zomaar instellen? Het antwoord daarop is nee, de belangrijkste beperking is dat je een sluitertijd moet krijgen die snel genoeg is om bewegingsonscherpte te voorkomen bij het uit de hand fotograferen. De gemiddelde mens kan, afhankelijk van de gebruikte lens, met een beetje aandacht voor positie en ademhaling een sluitertijd van 1/30 s stil houden, zodat er toch nog een onbewogen foto kan worden gemaakt. De ene persoon is echter vastere hand dan de andere en hoe ouder je wordt, hoe lastiger het veel kans zal worden.

De maximale sluitertijd van 1/30 s zal alleen gehaald worden als je bijvoorbeeld een groothoeklens gebruikt. De maximale benodigde sluitertijd voor een onbewogen resultaat wordt namelijk mee bepaald door de gekozen brandpuntafstand.

Als je fotografeert op 100 mm, dan moet je sluitertijd minimaal 1/100 s zijn volgens het ezelsbruggetje 1 / (brandpuntafstand * 1) = minimale sluitertijd. Fotografeer je op 200 mm, dan moet je sluitertijd volgens dit ezelsbruggetje al minimaal 1/200 s kort zijn. Op 12 mm heb je 1/12 s nodig volgens datzelfde ezelsbruggetje, maar dit is uit de hand waarschijnlijk te kort en daarom kun je beter 1/30 s of sneller kiezen. Je kunt er echter wel voor zorgen dat met een relatief langzame sluitertijd de foto’s toch scherp worden. Dat kan door jezelf of de camera tegen een muur aan te drukken, tegen een boom te leunen, door de camera op een muurtje of een prullenbak te plaatsen of een statief te gebruiken. Als je snel drie foto’s achter elkaar neemt door de sluiter ingedrukt te houden is de middelste foto ook vaak scherp.

Het ezelsbruggetje verandert als je met een full-frame camera fotografeert, dan kun je de vermenigvuldiging met 1,5 laten vallen, (Canon EOS 5D mark IV, Nikon D750, Sony NEX A7 serie, etc). Als je camera of lens over beeldstabilisatie beschikt, dan zul je mogelijk met een langere sluitertijd kunnen fotograferen omdat de camera of de lens je beweging compenseert. Het is echter altijd veiliger om een iets snellere sluitertijd te kiezen dan minimaal nodig hebt.

8. Fotograferen op de M-stand

Als je de camera op de M-stand zet, dan moet je zelf alle instellingen doen. De camera zal je bijna niet meer helpen, en je moet dan zowel het diafragma, de sluitertijd en de ISO-waarde zelf instellen. Met een beetje geluk zie je in de zoeker wel dat de camera verwacht of de foto onder- of overbelicht zal worden. Verder wordt je niet geholpen, je moet echt alles zelf doen. Het is natuurlijk wel een goede oefening om te leren bij welke lichtomstandigheden je welke combinaties gebruiken kunt. Er zijn ook fotografen die naar buiten kijken, en bijna exact kunnen zeggen welke sluitertijd, diafragma en ISO-waarde combinatie je bij het licht van dat moment kunt gebruiken. Dat zijn uiteraard de vakmensen die het vaak nog geleerd hebben in de tijd dat er nog geen automatische camera’s bestonden en dat bij iedere foto apart met een lichtmeter het licht gemeten moest worden. Je kunt natuurlijk altijd proberen om dat te evenaren. Ik ben er heilig van overtuigd dat je dat met veel oefenen ook kunt leren. Maar waarom zou je dat doen? je camera doet het altijd sneller en accurater dan dat je dat zelf kunt, laat de camera daarom lekker zijn werk doen.

8. Wanneer naar de M stand

De camera kiest bij de belichting voor 18% neutraal grijs, maar misschien wil je juist een donkerdere foto of een foto met een high-key resultaat. Tot op zekere hoogte kun je de keuzes van je camera bijstellen door belichtingscompensatie toe te passen. Bij de meeste camera's kun je de belichtingscompensatie van -2, of -1, tot +1 of +2 in stellen met stappen van 1/3e er tussen. In de meeste gevallen kun je hiermee prima uit de voeten en kun je blijven werken met de diafragmavoorkeuze of sluitertijdvoorkeuze instellingen. In sommige gevallen voldoet dit echter niet en kun je het beste kiezen voor de M stand om maximale creatieve controle op je foto uit te oefenen. De instellingen van de voorkeuzestanden bieden dan een goed startpunt. Let wel op, als je naar de M stand wisselt, zal de camera vaak de laatste instellingen van de M stand gebruiken en niet de laatste instelling van de voorkeuzestand. Je zult de instellingen dan aan moeten passen.

Is er dan geen uitzondering? Natuurlijk wel, de M-stand gebruik ik altijd als ik licht toevoeg bij het gebruik van een losse flitser. Als je in een studio bezig bent met fotograferen, of je gebruikt een losse flitsers dan weet de camera niet dat je deze extra lichtbronnen gebruikt. Daarom kan de camera er ook geen rekening mee houden bij het lichtmeten. In dat geval kun je een aparte lichtmeter gebruiken die wel weet wat de externe lichtbronnen doen bij het maken van de foto. In de praktijk is het vaak wel zo dat ik ongeveer weet hoe ik de sluitertijd en het diafragma in moet stellen om een foto met de juiste belichting te maken. Daarna maak ik een testfoto en kijk dan welke waarden ik aan moet passen. Dat kan dan de sluitertijd of het diafragma zijn, maar het kan ook de intensiteit van de losse flitser(s) zijn.

Als je bij het flitsen liever zelf het diafragma en de sluitertijd wilt bepalen, dan kun je dat doen door de camera in de M-stand te zetten. Veilige waarden zijn dan f/5.6 en 1/60 s. Binnen bij kunstlicht heb je dan misschien wel ISO 800 of 1600 nodig (wat ook weer niet bevorderlijk is voor de kwaliteit van je foto) om een redelijk natuurlijke flitsbelichting te krijgen. Let echter goed op de aanduiding van de lichtmeting in de zoeker, deze moet ongeveer een stopje onderbelichting aangeven op basis van het aanwezige licht. Het overige licht wordt met het licht van de flitser toegevoegd. Als je een grotere negatieve Ev waarde in de zoeker ziet, dan moet je de ISO-waarde verhogen, het diafragma vergroten of de sluitertijd verlengen, om toch een evenwichtige flitsbelichting te krijgen. Zie je in de zoeker dat de lichtmeetwaarde positief is, rechts van het 0-streepje, dan zul je de ISO-waarde moeten verlagen, het diafragma verkleinen of sluitertijd korter maken. Dit kan bij buitenopnames overdag het geval zijn. Als je in de M-stand bij redelijk gelijkblijvende lichtomstandigheden eenmaal een goede flitscombinatie van diafragma, de sluitertijd en ISO-waarde gevonden hebt, dan hoef je daar niet meer voortdurend op te letten tijdens de sessie. De enige variabele is nu nog dat een E-TTL flitser (interne flitser of opzetflitser) afhankelijk van de helderheid en van de afstand tot het onderwerp de flitskracht regelt. Handmatig de belichting instellen op de camera met de flitser in E-TTL is dus eigenlijk een pseudo-M, omdat de flitskracht per onderwerp toch nog kan variëren.

9. Conclusie

De M-stand is voor een beginnende fotograaf vrij moeilijk bij wisselende lichtomstandigheden. Voor de alledaagse onderwerpen zullen je foto's in de, Av (A)- of de Tv (S) -stand in combinatie met een belichtingscompensatie net zo goed belicht zijn als in de M-stand. Bovendien werk je in de, Av (A) - of de Tv (S) -stand sneller en kun je meer aandacht besteden aan het onderwerp en je kunt beter timen. Wil je toch eens in de M-stand werken, gebruik die dan in de huiskamer of de studio en ervaar dan wat het voordeel is, dat de belichting van de opname niet wordt beïnvloed door de helderheid van het hoofdonderwerp of de helderheid van de achtergrond. Een losse lichtmeter is dan echter een welkom hulpmiddel.