1. Landschapsfotografie is een vrij populaire vorm van fotografie. Houd bij landschapsfotografie altijd rekening met waar je de horizon vastlegt. Zet de horizon nooit helemaal precies in het midden. Verdeel in gedachten je foto volgens de regel van derden in drie gelijke horizontale delen. De regel van derden is een compositieregel in de fotografie die kan bijdragen aan een interessantere foto. In het geval van een mooie wolkenrijke lucht gebruik je twee derde deel van de foto voor de lucht. Is juist de grond met wat erop staat heel erg mooi. Dan gebruik je daar twee derde deel van de foto voor. Houd vooral ook je horizon recht. Een horizon die niet recht op de foto staat, zorgt voor een scheve foto, wat onmiddellijk opvalt. Je kunt natuurlijk ook expres de horizon scheef op de foto zetten, maar doe het dan niet een klein beetje, maar behoorlijk overdreven.
OP deze foto, gemaakt in de Oisterwijkse bossen zie je de zonnestralen door de bomen schijnen.
Brandpuntsafstand 24mm; F14; 1/4 Sec; ISO-100
2. Creëer diepte in je foto. Focus je niet alleen op onderwerpen in de verte, maar ook op delen van het landschap op de voorgrond om in je foto op te nemen. Dat kunnen personen zijn of een plant, een paaltje, een wegwijzer, een bankje of een rotsblok, etc. Daardoor creëer je diepte in je foto. Indrukwekkende onderwerpen kunnen anders op je foto helemaal in het niet vallen. Hoe vaak hoor je niet dat een landschap in het echt veel mooier was? Daarom moet je ook zorgen voor een gevoel van verhouding in je foto. Dat soort foto’s worden namelijk vaak veel interessanter wanneer je er mensen bij op de foto zet. We weten hoe groot mensen zijn, daarom komt het landschap op je foto gelijk een stuk indrukwekkender over. Zeker als die mensen opeens veel meer weg lijken te hebben van een paar kleine poppetjes. Zorg dus voor diepte. Ook al moet je er soms even geduld voor hebben.
Foto van het de Huisvennen van op de Kampina.
Brandpuntsafstand 15mm ; F/9; 1/320 Sec; ISO-200
Foto van de heide in de Kampina.
Brandpuntsafstand 18mm ; F/14; 1/50 Sec; ISO-100
3. Invoerende lijnen. Laat je kijkers het beeld binnenwandelen. Westerse mensen zijn gewend van links naar rechts en van boven naar beneden te lezen. Zo wordt doorgaans een foto ook bekeken. Een heel andere manier om diepte te suggereren in je landschap is door gebruik te maken van invoerende lijnen. Dit zijn de lijnen in een foto waarlangs de kijker het beeld in wordt geleid. Als je echt de aandacht in je foto wil hebben, zorg er dan voor dat er invoerende lijnen en scherpe onderwerpen zijn die de aandacht krijgen. Deze lijnen kunnen een rivier of een weggetje zijn, een aanlegsteiger die van het strand het water inloopt, maar ook een rails, brugleuning. Zelfs een rij meerpalen die keurig op een rijtje staan, leent zich erg goed als invoerende lijn. Als zo’n lijn ergens aan de zijkant van het beeld begint en naar het midden (of verder) loopt, zorgt dit voor een hele sterke compositie. Als kijker loop je zo met je ogen bijna letterlijk de foto in.
Foto van een ven in het Drents-Friese Wold
Foto van een ven in de Kampina
Brandpuntsafstand 31mm ; F/8; 1/200; ISO-100
Vlonderpad op Huis ter Heide
Brandpuntsafstand 50mm ; F/8; 1/200
Deze foto is gemaakt in de Afferdense bossen.
Brandpuntsafstand 35mm; F10; 2 Sec; ISO-50
4. Het verkeerde tijdstip. Een belangrijke factor bij een landschapsfoto is het licht; licht is een groot onderdeel van het landschap en het kan de foto maken of breken. Het tijdstip van de dag waarop je fotografeert, bepaalt voor het grootste deel het eindresultaat van je foto. Op het midden van de dag is het licht op zijn hardst; dat betekent donkere zwarte schaduwen en weinig kleur in het landschap, waardoor je foto er plat en flets uit komt te zien. Vooral in het midden van de zomer, bij een felblauwe hemel zonder wolken, is dit op zijn meest extreem en is het licht op zijn allerhardst. Voor buitenfotografie zijn er maar twee mooie fotomomenten op een dag: zonsopkomst en zonsondergang. Probeer landschapsfoto’s altijd rond die tijd te maken. Je hebt de tijd van een kwartier tot dertig minuten voor zonsopkomst tot zo’n dertig minuten tot een uur na zonsopkomst, om mooie landschapsfoto’s te maken. Hetzelfde geldt voor zonsondergang. Alleen kun je na zonsondergang meestal nog maximaal een half uur genieten van het mooie licht. De laagstaande zon heeft een aantal voordelen. Zo is het licht minder hard, waardoor de contrasten in de foto beter te handhaven zijn. De schaduwen zijn langer en de lagere kleurtemperaturen zorgen voor een warmere tint van het licht.
Foto van een beukenlaan in natuurgebied de Brand.
Brandpuntsafstand 18mm; F1i; 1/60 Sec; ISO-800
5. Fotografeer vanuit ongebruikelijke hoeken. Probeer interessante foto’s te maken. Een bergfoto maak je bijvoorbeeld niet vanaf de weg onderaan de berg; dat zie je in elke vakantiefoto. Maak je foto’s vanuit de makkelijkste hoek, dan krijg je meestal saaie foto’s. Als je eropuit bent om een interessante en spannende foto te maken, dan kies je een standpunt dat mensen niet vaak zien. Van bovenaf bijvoorbeeld. Door te fotograferen vanuit ongebruikelijke hoeken wijk je af van de gebaande paden. Dat geldt in principe voor elke soort fotografie, maar dat is zeker het geval bij landschapsfotografie (en natuurfotografie). Zo maak je foto’s van onderwerpen die spannender en anders zijn. Maak dus niet direct je foto zodra je een mooi onderwerp in je vizier krijgt. Klim eens zo hoog als je kan en ga op zoek naar een mooie invalshoek. Bloemen fotografeer je ook niet van bovenaf, omdat iedereen ze zo al ziet.
Brandpuntsafstand 50mm; F10; 1/60 Sec; ISO-100
6. Gebruik een stevig statief. Landschapsfotografen zweren bij een goed statief. Ondanks dat het meeslepen van een statief vaak als een zeer hinderlijk ervaren wordt, is het toch altijd de moeite waard. Voldoende scherpte is bij een landschapsfoto van absoluut belang. Dat betekent dat er met een klein diafragma (een hoge f-waarde) wordt gewerkt en dat de sluitertijden al snel veel te lang worden om de camera nog met de hand vast te houden. Zeker als tijdens de zonsopkomst- of ondergang de hoeveelheid beschikbaar licht beperkt is. Lees verder onder de afbeelding.
Brandpuntsafstand 60mm; F14; 1/60 Sec; ISO-800
Een statief dwingt je ook om met meer bedachtzaamheid te werk te gaan, meerdere composities te onderzoeken en heel precies te werk te gaan. Zorg ervoor dat je statief stabiel staat en de wind er geen vat op heeft, zodat je camera niet kan omvallen. In open landschappen kan het erg waaien en dat zie je meteen in je resultaten, zeker bij langere sluitertijden. Verhoog desnoods de ISO-waarden om de sluitertijden zo snel mogelijk te maken. Ook kun je onderaan het statief je cameratas ophangen Bij de meeste statieven is daar een haakje voor aangebracht. Omdat als je met je vinger de sluiterknop indrukt er altijd nog een kleine trilling door de camera gaat, is het beter om gebruik te maken van een afstandsbediening. Ook het van tevoren op laten klappen van je spiegel voorkomt trilling in je toestel.
Daglicht
Oefenen. Blijven oefenen is de sleutel tot mooie foto’s. Weet hoe je camera werkt, ken de regeltjes voor het maken van een mooie foto en speel daarmee. Experimenteer. Alleen dan kun je beter worden en foto’s maken waar jij zelf echt blij van wordt.